Ik ben Alexandra Neyts, geboren en getogen in Koksijde-Bad en jongste dochter van wiskundeleraar Marcel Neyts. In ’86 verlieten zowel mijn vader als ik het Atheneum: hij als gepensioneerde, ik als Kwâ-better, het Atheneum. Voor mij volgden dan vijf jaar studentenleven aan het «Boerekot» in Gent (n.v.d.r.: landbouwingenieurs) en na mijn diploma kon ik een beurs van de Vlaamse Gemeenschap in de wacht te slepen om zes maanden aan een project te werken in Trondheim, Noorwegen. Mijn voorliefde voor Scandinavië was helemaal niet nieuw. Het begon met de liefde voor mijn tieneridool, tennisser Mats Wilander. Maar het was evengoed de aantrekking van de wilde natuur, de ongerepte bossen, bergen en fjorden, de koele en mysterieuze mensen, de houten huizen en de Scandinavische levenswijze.
Natuurlijk wilde ik wat Noors leren, al was het me maar om me daar enigszins verstaanbaar te maken. Bij gebrek aan cursussen Noors, schreef ik me in voor Zweeds (is toch allemaal hetzelfde?!), maar ik werd direct doorverwezen naar het Deens dat volgens hen meer verwantschap had met het Noors. Dat klopte voor de geschreven taal, maar de Deense spreektaal is voor de Noren onverstaanbaar. Ik had des net zo goed mijn tijd kunnen gebruiken om te leren breien – wat beter had bijgedragen tot het integratieproces…
Maar als buitenlander krijg je in Noorwegen direct een gratis taalcursus aangeboden – «Ny i Norge» oftewel Nieuw in Noorwegen. Mijn toegang tot het sociale leven kon dus toch beginnen! Of dat dacht ik toch. Langzamerhand begon het tot me door te dringen dat op straat en op het werk niemand sprak zoals het ons werd geleerd in de klas. Het «Algemeen Beschaafd Noors» bestaat nu eenmaal niet, in elk geval niet hier, op een dagreis van de hoofdstad. Hier is het dialect koning, en om echt geaccepteerd te worden leer je maar best de taal van de streek. Ik had wel geluk, want het dialect van Trondheim heeft veel weg van het West-Vlaams. En dus kan ik me voluit laten gaan met de vette «e» en de zware «a» en zijn er zelfs West-Vlaamse woorden die perfect verstaanbaar zijn hier, zoals een «muus» (muis), «gammel» (oud), «skole» (school, dan wel meer op zijn Kortrijks).
Wat me vooral verraste, was de manier waarop de Noren hun dialect gebruiken, en dat is gewoon overal – waar en met wie ook. Of het nu onder vrienden is, de leraar tegen zijn leerlingen, de baas op het werk, de nieuwslezer op TV of de eerste minister tijdens zijn Nieuwjaarspeech. Allen spreken ze hun eigen dialect. Als echte West-Vlaamse was ik direct verkocht: dit is fantastisch! Trots zijn op je roots, nooit meer moeten overschakelen naar de standaardtaal van zodra je spreekt tegen een onbekende of iemand van buiten de provincie, en de finesses van het dialect bewaren voor de komende generaties. Maar misschien zijn we in België wel al op weg om, zoals hier, de dialectjungle te herwaarderen? Via internet en satelliet kan ik tegenwoordig genieten van heerlijke series als Eigen Kweek en Bevergem en van liedjes over “De zji”. Mooi om te zien dat het dialect nog lang niet dood is. Want na bijna 20 jaar in Noorwegen vind ik al eens een woord niet in het Nederlands, maar mijn Veurns dialect is iets wat uit de buik komt en me tot in mijn oude dag zal bijblijven. Nu al kijken de mensen me soms raar aan als ik, tijdens mijn vakantie in Koksijde, een woord of uitdrukking gebruik die al decennia lang niet meer is gehoord. En zo ontwikkel ik mijn heel eigen dialect waar ik ook een heel klein beetje trots op kan zijn…
Alexandra Neyts, promotie 1986