Na de Nederlandse overheersing zijn de Belgen in 1830 eindelijk vrij en het Voorlopig Bewind schaft alle beperkingen af die koning Willem I had ingesteld. De bezetter is buiten: het Nederlands verdwijnt als voertaal in onze Colleges en Athenea en wordt vervangen door het Frans.
De Hollanders hadden onze scholen aan het centraal gezag onderworpen en in de grondwet werd onmiddellijk geschreven “Het onderwijs is vrij”. Die bepaling heeft twee betekenissen: 1) al wie wil, mag onderwijs verstrekken; 2) iedereen mag zijn kind onderwijs geven of laten geven. Van meet af aan, halen de katholieken het laken naar zich toe. Ze wanen zich terug in de Middeleeuwen, toen de clerus alle onderwijs in handen had. Parochie- en kloosterschooltjes schieten als paddestoelen uit de grond en bestaande scholen worden overgedragen aan het bisdom. In 1839, meldt de bisschop van Brugge met veel genoegen dat de burgerlijke autoriteiten niet langer tussenkomen in schoolzaken. De liberalen echter, verdragen de katholieke overheersing steeds minder en vinden dat onderwijs niet alleen een zaak is van de clerus maar ook van de staat; hun standpunt luidt: de priester in zijn kerk en de meester in zijn school.
Schoolstrijd in België
De katholieken zijn ook tegen de algemene leerplicht. Men moet in zijn lot berusten en aanvaarden wat de Voorzienigheid heeft gewild. Het is Gods wil, Hij maakt het onderscheidt tussen arm en rijk. Dorpsgeestelijken hebben aandacht voor begaafde jongens, die kunnen pastoor worden en ook goede katholieke artsen, advocaten en notarissen zijn meer dan welkom. Liberalen vinden dat men de bevolking niet dom mag houden en dat iedereen recht heeft op onderwijs. In 1842 drukken ze er een wet door die gebiedt dat elke stad of gemeente over een lagere school moet beschikken, hoewel deze plicht vervalt als er reeds een klerikale school bestaat. Daarenboven richten ze in 1850 in heel België 10 Athenea en 50 Rijksmiddelbarescholen op waar jongens terecht kunnen tot de leeftijd van vijftien jaar. In 1878, legt de liberale minister Van Humbeek de macht van kerk verder aan banden: de katholieke scholen mogen blijven, maar daarnaast komen ook officiële scholen waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Leerkrachten moeten over een erkend diploma beschikken en worden onderworpen aan staatscontrole. Godsdienst is niet langer een verplicht vak. De katholieken gaan te keer als duivels in een wijwatervat en er ontstaat een hevige schoolstrijd. De pastoors trekken van op de kansel van leer tegen de goddelozen en ze weigeren de sacramenten aan leerkrachten en ouders van leerlingen die trouw bleven aan de gemeenteschool. In de kerk hoort men een nieuw gebed: ”Van scholen zonder God en meesters zonder geloof, bevrijd ons heer.”
Schoolstijd in Veurne
Bij de onafhankelijkheid bestond in Veurne het Koninklijk College van Willem I, dat afhing van het centrale gezag, dus een officiële school avant la lettre. In mei 1831 echter, schafte de magistraat van Veurne dit College onmiddellijk af om onderhandelingen aan te knopen met de bisschop van Gent aan wie zij de bestaande school aanboden. Twee dagen later nam de bisschop dit voorstel aan en werd het Latijns College geopend. Religie en oude talen stonden centraal. Er werden broeders en pastoors benoemd en de programma’s stonden onder de controle van het bisdom. Na de organieke wet van 1842, kreeg de stad het recht om lager onderwijs te voorzien. De toenmalige liberale burgemeester Ollevier speelde hierop in en richtte een School voor Uitgebreid Lager Onderwijs op – dit ten zeerste tegen de zin van de directie van het Latijns College. Men bereikte een compromis waardoor de leiding van deze school werd toevertrouwd aan de principaal van het Latijns College, de heer Morel, maar aanstellingen gebeurden door de regering. In deze periode worden Charles Barbier, Charles Claeys, August Lust en Henri Morael als onderwijzers aangesteld. Er bestonden toen dus twee scholen onder een centraal gezag, maar de gebouwen werden gesplitst. Aan de voorkant van de Noordstraat bevond zich de lagere school en achteraan kwam het college. De lagere school kende vlug een grotere bloei dan het college. Door de wetten van Rogier in 1850, kreeg het gemeentebestuur de kans om de Lagere school om te vormen tot Rijksmiddelbareschool (RMS) en het College om te vormen tot Atheneum. Beide scholen moesten echter gedeeltelijk gefinancierd worden door de stad; om budgettaire redenen zag men echter af van de oprichting van een Atheneum en behield men enkel de RMS. Dit gebeurde officieel bij Koninklijk Besluit van 7 juli 1851. Uiteraard ging de principaal van het College daarmee niet akkoord; hij verliet samen met de geestelijke leraars de instelling en richtte een nieuw college op in de Abdijstraat. Aldus ontstond het Onze-Lieve-Vrouwcollege.
Bijna een Bond
Door de omvorming van de School voor Uitgebreid Lager Onderwijs tot Rijksmiddelbareschool, bestond er echter geen lagere school meer. Enkel de armenschool gelegen op de Appelmarkt gaf toen lager onderwijs, maar enkel voor Veurnaars. Dus voegde men in april 1852 ook een lagere school toe aan de RMS. Onze basisschool is aldus 164 jaar oud. Op 5 januari 1852, werd Ch. Barbier algemeen directeur van de basisschool en de Middelbare school. Hij werd in 1869 opgevolgd door Ch. Claeys, die aanbleef tot de schoolstrijd in 1884.
Toen Ch. Claeys na veertig jaar dienst en vijftien directeurschap op 2 januari 1885 werd gevierd, verscheen hierover een omstandig verslag in Het Advertentieblad. Hierin konden we lezen dat toen reeds een Oud-leerlingenbond in de steigers stond! Ik citeer: ”De beurt was nu gekomen aan den heer Barbier, geneesheer, die bedoeld onderwijs in een glanzend daglicht stelde en den voorslag deed een bond van oud-leerlingen tot stand te brengen, dat alle jaren gedurende de verlofdagen van september zou vergaderen. Enen inschrijvingslijst werd seffens in omloop gebracht en bekleed met al de handtekens van de aanwezigen (68). Het erevoorzitterschap werden de heren Ch. Barbier en Ch. Claeys rustend bestuurders opgedragen. Als werkelijk hoofd werd de heer Van Massenhove griffier bij de rechtbank aangewezen. Als geheimschrijver koos de vergadering dhr. A. Barbier, rekenplichtige bij ‘t gevangenhuis der stad”. Tot daar het Advertentieblad. Waarschijnlijk wegens de schoolstrijd werd de aangekondigde oprichting van een oud-leerlingenbond in de kiem gesmoord, want volgens onze archieven ontstonden we pas in 1900. Onze Bond kende dus een officieuze start in 1885 en een officiële in 1900. We zijn dus vijftien jaar ouder dan we wij denken.
Ivan Winnock, erevoorzitter van de Bond.